Forel

Regenboogforel

De meeste forelsoorten leven in meren en beken in noordelijke gebieden. Regenboogforellen zijn overal ter wereld uitgezet en populair binnen de sportvisserij, niet alleen om hun fijne smaak, maar ook om hun vechtlust.

Hieronder volgende uitleg over de forel (en zalm) volgens de interactieve encyclopedieën:

1. De forel (volgens “Encarta”)

Forel, verzamelnaam voor een aantal vissoorten uit de familie Zalmvissen. De forellen horen thuis op het noordelijk halfrond, maar zijn door toedoen van de mens over vrijwel de gehele wereld verspreid. Hun voedsel bestaat vnl. uit insecten (die voor een deel van het wateroppervlak worden gehaald) en andere niet-gewervelde waterorganismen.

Forellen worden als consumptievissen gerekend tot de matig vette vis.

Op tal van gronden wordt aangenomen dat de forellen oorspronkelijk – op dezelfde wijze als de zalmen- trekvissen waren. Na de laatste IJstijd werd voor vele forellen de weg naar zee afgesneden; zij hebben zich aangepast aan het leven uitsluitend in zoet water.

Soorten

Er worden van de Europese forel (Salmo trutta) vele ondersoorten en vormen onderscheiden, waarvan sommige nog altijd naar zee trekken. De zeeforel, schotzalm, schotje of zalmforel (S.t. trutta) is kleiner (tot 1 m) en meer gedrongen dan de zalm; deze trekt na 1 à 5 jaar naar zee en trekt 1 à 5 jaar later de rivieren op, niet zover als de zalm; hij wordt in de zeegaten nog wel gevangen. De meerforel (S.t. lacustris) lijkt veel op de zeeforel, doch groeit op in grote meren en trekt de rivieren op om te paaien (september–oktober). De beekforel (S.t. fario) blijft nog kleiner, tot 50 cm, en trekt niet naar zee, doch leeft en paait in beken en rivieren in Europa en Klein-Azië; in Nederland komt deze nog (zeer zelden) voor, bijv. in de Geul, in België in de meeste bergbeken en riviertjes ten oosten van de Maas.

De regenboogforel (Salmo gairdneri) is oorspronkelijk een Amerikaanse soort; naar zee (Grote Oceaan) trekkende vormen hiervan werden sinds 1880 in Europa ingevoerd en gekruist; de regenboogforel is in Europa een mengvorm – tot 90 cm lang –, deze wordt in Europa (o.a. Nederland en België) veel gebruikt voor de forellenteelt. Deze vorm heeft een roodachtige streep langs de zijlijn (zie zijlijnorgaan), omzoomd door groen en blauw ( ‘regenboog’).

In Nederland wordt de regenboogforel massaal uitgezet in het IJsselmeer, de grote plassen van de Randstad, het Grevelingenmeer en het Veerse Meer. De soort is veel beter dan de beekforel tegen waterverontreiniging en lage zuurstofgehalten bestand. Toch wordt ook de beekforel nog in Nederland gekweekt en uitgezet.

2. De forel (volgens “De Grote Encyclopedie)

Forel (Salmo trutta):

Forellen zijn slanke vissen, die tot de familie van de zalmen (Salmonidae) behoren en die heldere, koele beken en meren van het noordelijke halfrond vertoeven.

Zoölogische ordening:

Voor een nauwkeurig verschil tussen zalmen en forellen is er nauwelijks een wetenschappelijke basis.

In het algemeen noemt men de in zoetwater levende zalmen forellen en die die in de zee leven zalmen.

De zogenaamde zeeforel bijvoorbeeld is zeer waarschijnlijk niets anders dan een variant van de beekforel die zich tijdens een bepaalde periode van de ontwikkeling aan een leven in zee heeft aangepast.

Leefgebied/Leefwijze:

Alle forellen zijn snelle, krachtige zwemmers.

Ze geven de voorkeur aan zuurstofrijk, koud water. In de koelere regionen vindt men ze ook in wateren ter hoogte van de zeespiegel, in de warmere streken voornamelijk in hooggelegen wateren, soms tot op een hoogte van 1.800 m. De in ondiepe bergbeken levende exemplaren worden meestal niet groter dan 15-20 cm.

Maar dat ook forellen zeer zwaar kunnen worden, wanneer ze in rustige, voedselrijke wateren leven, blijkt uit het feit dat men exemplaren met een gewicht van 14 kg en meer heeft gevangen.

Overig

Al vele eeuwen lang geldt de forel als één van de meest waardevolle vissen voor de consumptie en als de meest geliefde vis van de hengelsport. Iedere sportvisser weet dat het vissen naar forellen een opwindende belevenis is.

3. De Zalm (volgens “De Grote Encyclopedie”)

Zalm [Lat. salmonidae]

De zalm behoort tot de familie van Salmoniformes, vissen die alleen op het noordelijke halfrond voorkomen en die zeer geschikt zijn voor consumptie.

Zoölogische classificatie

De meeste soorten behoren tot de geslachten Salmo en Oncorhynchus. De beroemdste soort is de Atlantische of Europese zalm (Salmo salar) die al meer dan 2000 jaar lang de droom van alle fijnproevers is.

Levenswijze

Over de levenswijze van deze zalm zijn hele bibliotheken vol geschreven en hij werd zelfs door vele dichters bezongen. Zoals uit rotstekeningen in de Pyreneeën blijkt, vonden waarschijnlijk ook de holbewoners de zalm al erg aantrekkelijk en geheimzinnig. Tegenwoordig wordt er weliswaar niet meer met de speer op zalm gejaagd, maar het blijft in Europa en Noord-Amerika een fascinerende vis voor sportvissers.

Verspreidingsgebied/biotoop

Onze zalm leeft in de Noord-Atlantische Oceaan en paait in de bovenloop van Europese en Amerikaanse rivieren; het is de enige zalmsoort in deze gebieden. In het noordelijke deel van de Noord-Atlantische oceaan leven een paar soorten van het geslacht Oncorhynchus, die paaien in de in het westen van Canada en Noord-Amerika uitmondende rivieren. Oncorhynchus masu vinden we langs de oostelijke kusten van Noord-Azië. De grootste Amerikaanse soort is de chinook (Oncorhynchus tschawytscha), die meer dan 40 kg zwaar kan worden. De kleinste soort is de roze zalm (Oncorhynchus gorbuscha), die maximaal ca. 50 cm lang en 4 kg zwaar kan worden.

In hun levenswijze lijken deze soorten zeer sterk op de Europese zalm. De pasgeboren jongen begeven zich of meteen of na een aantal maanden richting zee.

Het grootste verschil tussen de Europese zalm en andere soorten is dat de Europese zalm verscheidene keren naar zijn paaiplaats terugkeert, terwijl de andere soorten sterven nadat ze kuit hebben geschoten.

Lichaamsbouw

Een volgroeide zalm is een langgerekte, maar zeer krachtige vis met zachte vinnen. De staartvin is licht gebogen en bij de staartaanzet bevindt zich een kleine vetvin. De basiskleur is zilvergrijs met kleine zwarte vlekjes, die aan de bovenzijde donkerder zijn dan aan de buikzijde.

De trek naar de paaiplaats

De mannetjes hebben in de paaitijd een rode glans. Tussen de paaiperioden in blijven ze 1 tot 2 jaar in zee en alleen als ze in topconditie zijn, beginnen ze aan de uitputtende trek naar de paaiplaats. Als ze zich niet sterk genoeg voelen om de moeilijke tocht stroomopwaarts te doorstaan, blijven ze vaak een heel jaar lang in de betreffende riviermonding. De trek stroomopwaarts begint in augustus en september en de paring vindt uitsluitend in de winter plaats. In enkele gebieden is een tweede trek in het vroege voorjaar waargenomen. Tijdens de trek stroomopwaarts nemen de zalmen geen voedsel tot zich hoewel ze speels naar alle mogelijke prooien happen.

Door het merken van grote hoeveelheden zalmen is vastgesteld dat de vissen om te paaien altijd terugkeren naar de rivier waarin ze zelf ter wereld kwamen, onafhankelijk van het deel van de Atlantische oceaan waar ze volwassen zijn geworden. Hoe de vissen zich daarbij oriënteren, is nog niet zeker, maar waarschijnlijk hebben ze net als trekvogels en bijen een soort ingebouwde zonnewijzer. Bovendien hebben zalmen een zeer hoogontwikkelde reukzin en een soort geurgeheugen, dat hen bij het terugvinden van hun geboorteplaats goede diensten bewijst. Hoe het mogelijk is dat de zalmen zich onder deze omstandigheden over zulk een relatief groot gebied hebben verspreid, kan men tot op heden niet verklaren.

Een grote hindernis voor de zalmen zijn de door mensen aangelegde dammen en sluizen die vaak zo hoog zijn dat ook een uitstekende springer als de zalm ze niet kan nemen. Toen men eindelijk begreep dat de zalmstand hierdoor zeer sterk terugliep, is men begonnen met het aanleggen van zogenaamde zalmtrappen, die de dieren helpen om ook grote hindernissen te nemen.

In de bovenlopen van de rivieren begeven ze zich tot in de kleinste stroompjes, waar vaak nog maar een paar centimeter water staat. Daar maken ze met krachtige slagen van hun staart een soort nestkuil tussen de stenen. Terwijl de vrouwtjes bezig zijn met het maken van een nestkuil, vinden er tussen de mannetjes vaak heftige onderlinge gevechten plaats. Zodra de nestkuil klaar is, begint het vrouwtje met het afzetten van de eieren die door het mannetje meteen worden bevrucht. De kuit wordt met grind bedekt.